1e pagina
De open plek in het donkere woud.
Samen met het mensenkind aan zijn hand, loopt Knoem snel verder.
Links, rechts en weer links over het slingerende pad, onder de grote eikenboom door.
Eindelijk ziet het mensenkind, als ze het steile pad naar boven klimmen, dat het lichter wordt.
"Dat kan toch niet? Het donkere woud, dat hoort toch donker te zijn?"
"Jawel hoor", zegt Knoem. "Onze huisjes staan aan de rand van het donkere woud.
Als we verder lopen over het steile pad omhoog, kom je op een open plek, waar altijd de zon schijnt.
Je zal het wel zien, nog even en we zijn er. Ben je moe mensenkind?
Straks mag je uitrusten, op een boomstronk in de warme zon". Ze komen dichter bij de opening, het wordt steeds lichter, de warmte van de zon kun je al voelen. Heel in de verte horen ze zingen en lachen.
"Dat zijn mijn vriendjes, ze hebben op me gewacht. Kijk maar goed, daar zijn ze". Lachend en roepend rennen alle vriendjes en vriendinnetjes van Knoem naar de opening. "Kijk daar, dat kleintje met dat wollen mutsje op, daar naast die andere twee, dat is mijn zusje, ze heet Knummeltje.
Ze heeft een mutsje op omdat ze zo vaak verkouden is".
"Wie heb je mee gebracht Knoem, wie is dat", roepen ze allemaal in koor.
"Dit....eh is een mensenkind, uit de grote mensen wereld".
Allemaal willen ze het mensenkind even aanraken, het voelt kriebelig en warm en heel fijn.
Samen gaan ze zitten rond de boomstronk, waarop het mensenkind zit.
En dan beginnen ze te zingen,
heel mooi en zuiver klinkt hun lied op de stille open plek bij het donkere woud.
Hoe dat liedje is lezen jullie volgende week in het derde verhaaltje van Knoem.
|